Borg Groenestein
Lucas Alting liet in 1685 het landgoed Groenestein bouwen en het park aanleggen. Groenestijn is de enige borg die in de gemeente Groningen bewaard is gebleven.
Lucas Alting, geboren in 1640, woonde met zijn vrouw en hun dochter Clara in de Oosterstraat, hij was gecommitteerde bij de Raad der Admiraliteit in Friesland.
De Raad der Admiraliteit zorgde in de 17e en 18e eeuw voor de beveiliging van de scheepvaart en de bescherming van de kust van de provincies Friesland en Groningen.
De Tachtigjarige oorlog was voorbij maar in 1672 werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden door verschillende landen van alle kanten aangevallen, het zogeheten Rampjaar. Groningen werd vanuit het zuiden belegerd door de bisschop van Munster, ook wel Bommen Berend genoemd. Bij dit beleg werd in de buurt van Helpman het Blauhuys geplunderd en in de brand gestoken.
Vaak liep Alting vanuit zijn huis door de Oosterpoort. Zo kwam je op de Oosterweg, waar aan weerskanten hoven, kleine boerderijen en tuinderijen waren gelegen. Liep je verder, dan kwam je langs de Kempkensberg en ’t Gerichte met de galgen.
Keren we terug naar de Oosterweg ter hoogte van de Helperbrinck, waar ooit het Blauhuys stond.
Alting kocht deze bezittingen in 1679 van de in financiële nood geraakte weduwe Helena van Ketwich.
De bezittingen bestonden voornamelijk uit een boerenplaats, groot ongeveer 90 à 100 grazen. Eén gras is ongeveer een halve hectare en geeft de hoeveelheid gras aan die nodig was voor de begrazing van een koe. Ook hoorde er een hof met grachten en singels bij en juist dit hof zal Lucas Alting tot aankoop hebben doen besluiten.
In de steden was het in die tijd niet prettig vertoeven: stank van open riolen, ziektes en ’s avonds over straat lopen was een hachelijke zaak. Daarom kozen de welgestelden voor de frisse lucht en de veiligheid van het platteland en bouwden of kochten ze een buitenhuis. De Tachtigjarige Oorlog was voorbij en van belegeringen was geen sprake meer. Rondom de stad en nabij Haren verscheen menige moderne 'borg'. Zo kon de stedelijke regent van het buitenleven genieten en zijn aanzien vergroten.
Alting liet in zijn hof een borg bouwen, het huidige Groenestein. In de noordelijk muur zit nog een steen met het jaartal van de bouw,1685.
Ter afscheiding met de buren legde hij een nieuwe wal aan, die beplant werd met wilgen en hagedoorn.
Groenestein grensde aan de landerijen van jonker Derck Clant van Hankema, jonker Berent Coenders en vrouwe Van Starckenborgh. Alleen de weide aan de oostkant grensde aan landerijen van een niet adellijke buur. De landrijen van het voormalige klooster Yesse te Essen werden beheerd door de provinciemeier Tebbe Tepens. Een provinciemeier was iemand die de gronden van de provincie beheerde of pachtte. Tepens was een ongemanierd en onguur individu, waarmee de regent Lucas Alting het contact zoveel mogelijk vermeed. Herhaaldelijk werden er op rechtszittingen in Selwerd tegen Tepens ingebrachte klachten behandeld.
In 1701 erfde Altings dochter Clara Groenestijn met de bijbehorende bezittingen van haar vader. Clara was getrouwd met luitenant generaal Johan Wichers, die door zijn militaire loopbaan vaak lang van huis was. Dit was waarschijnlijk de reden waarom het echtpaar Wichers het landhuis van de hand deed aan Tjaart Adriaan Gerlacius en Aleida Keiser. Het landgoed bleef in de familie, want de moeder van Gerlacius was een zuster van Lucas Alting.
Uiteindelijk geraakte Groenestein in het bezit van de familie Quintus. Mevrouw Quintus-Wichers woonde afwisselend in de borg en in het familiehuis van de Quintussen in de Herestraat.
Justus Datho Quintus, geboren in 1733, was de volgende bewoner. Hij ving zijn carrière aan als advocaat. Naderhand bekleedde hij verscheidene belangrijke ambten waaronder dat van burgemeester van Groningen. Hij liet onder andere de singels verfraaien.
In 1883 kwam Groenestein in bezit van Onno Joost Quintus en diens vrouw Quintus-van Royen, maar ze gingen er niet wonen.
Het huis was in 1871 al belangrijk vergroot waarmee de oorspronkelijke stijl verdween. Bij de uitbouw naast de oude ingang aan de noordzijde bevindt zich het mogelijke restant van een torentje. En om er ’s zomers prettig te kunnen vertoeven onderging het park rond het huis een grote verandering. Honderd zware eiken en oude linden werden geveld en grachten werden vergraven. Het bos, dat het oude huis aan het zicht onttrok, werd vervangen door een fraaie tuin met vijvers en bloemperken. Onno Joost was een verwoed plantenliefhebber en had op het landgoed drie kassen laten bouwen. Hij verwierf er internationale bekendheid mee. De ‘warme kasplanten’ werden na zijn dood geschonken aan de Hortus van de Universiteit Groningen.
Onno Joost en zijn vrouw kregen geen kinderen, dus toen Onno Joost overleed, ging de borg over in handen van een neef. De weduwe Quintus-van Royen had het recht de buitenplaats tot haar dood te gebruiken. Na haar dood zou echter geen Quintus het oude familiegoed meer bewonen.
In 1979 is het huis gerestaureerde, In het huis zijn een aantal kamers beschilderd door Matthijs Röling de zoon van de toenmalige bewoner. Het park is eigendom van de gemeente Groningen en is vrij toegankelijk. Het woonhuis, de boerderij en een deel van het park zijn eigendom van de huidige bewoners van Groenestein.
Vondsten bij de aanleg van de Helperzoomtunnel
Bij de werkzaamheden aan de Helperzoomtunnel werden de bouwers verrast door de vondst van een oude kademuur. De kademuur was op geen enkele tekening te vinden. Gemeentelijk archeoloog Froukje Veenman dook in het verleden en ontdekte het wonderlijke verhaal achter de oude kademuur.
Rond 1790 werd een onverhard voetpad aangelegd van Borg Groenestein naar, ooit aan het Winschoterdiep gelegen, Borg Zandvoort. Langs dit pad lag een vier meter breed kanaal. Waarschijnlijk was dit kanaal bedoeld voor afwatering en mogelijk ook voor het bevoorraden van Borg Groenestein. Het pad is later verhard. Bij het archeologisch vooronderzoek hebben ze een stuk van dit wegdek teruggevonden. Het omliggende stuk land was in handen van de familie Onnes. Toen de familie Onnes in financiële problemen kwam, kon Onno Joost Quintus het land voor een appel en een ei kopen. Op dat moment was hij lid van Provinciale Staten. Het gerucht gaat dat hij uit hoofde van zijn functie wist dat de Staatsspoorwegen van plan waren een spoorlijn over het land van Onnes aan te leggen. Hij kon een deel van het land voor een lucratief bedrag verkopen aan de Staatsspoorwegen. Bovendien bedong hij een treinhalte bij zijn landgoed. De heer Quintus had bedongen dat bij de aanleg van het spoor het kanaal intact zou blijven. Daarom is rond 1860 een spoorbrug aangelegd over het kanaal, met daarin meerdere duikers. Aan weerszijden van de brug zijn kademuren gebouwd. Deze zijn opmerkelijk lang.
Uiteindelijk is de eerste trein in 1868 gaan rijden.
Het Helperpad was nog tot rond 1940 een oversteekplek.
De geschiedenis van de kademuur zou nooit bekend zijn geworden als op deze plek niet de Helperzoomtunnel was gepland. De tunnel komt precies op de plek van de treinhalte van Borg Groenestein. Het is daarom misschien een aardig idee om de tunnel te vernoemen naar de familie die het landgoed jaren in handen heeft gehad: de ‘Quintustunnel’